GELOOF EN ISLAM

“Îmân en Islam“

INLEIDING

Mawlânâ Khâlid al-Baghdâdî (moge Allah de Verhevene zijn geheim zegenen) heeft alvorens te beginnen aan zijn boek, de 17e brief uit het 3e volume van het boek Maktûbât van Imâm al-Rabbânî Ahmad al-Fârûqî al-Sirhindî (moge Allah hem genadig zijn) overgenomen om zijn boek te voorzien van schoonheid en zegening. Imâm al-Rabbânî (moge Allah zijn geheim zegenen)[1] zegt in deze brief het volgende:

“Ik begin mijn brief met de basmala (het uitspreken van “bismillâhir-rahmânir-rahîm”; in de Naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle). Moge lofprijzing en dank zijn aan Allah de Verhevene die ons iedere gunst toestuurt en die als grootste gunst ons heeft geëerd door ons moslim te maken en ons waardevol heeft gemaakt door ons te doen behoren tot de gemeenschap (umma) van Muhammad (vrede zij met hem)!

Men moet grondig nadenken en zich realiseren dat het enkel Allah de Verhevene is die iedere gunst toestuurt naar iedereen. Het is uitsluitend Hij die alles doet ontstaan. Degene die al het bestaande op elk moment in bestaan houdt, is enkel Hij. De voortreffelijke en goede eigenschappen van Zijn dienaren behoren tot Zijn genade en zegeningen. Ons leven, verstand, kennis, kracht, gezichtsvermogen, gehoor- en spraakvermogen hebben we allemaal te danken aan Hem. Degene die de ontelbare verschillende gunsten en goedheden toestuurt, is enkel Hij. Hij is het alleen die mensen uit moeilijkheden en van problemen verlost, die smeekbeden aanvaardt en leed en onheil wegneemt. Enkel Hij schept en zendt de voorzieningen. Zijn zegening is zo overvloedig, dat Hij van degenen die zonden begaan de voorzieningen niet onthoudt. Hij bedekt zonden zo rijkelijk, dat Hij de buitensporigen die Zijn geboden niet opvolgen en Zijn verboden niet vermijden, niet voor iedereen vernedert en belachelijk maakt en hun beschamende handelingen niet aan anderen toont. Zijn vergeving en barmhartigheid zijn zo groot, dat Hij zich niet haast om degenen die straf en kwelling verdienen te bestraffen. Hij strooit Zijn gunsten en zegeningen zowel over degenen van wie Hij houdt als over degenen van wie Hij niet houdt. Niemand ontzegt Hij iets. Als meest voortreffelijke en meest waardevolle gunst toont Hij het rechte pad, deweg van geluk en redding. Hij moedigt aan om niet af te dwalen van dit pad, zodat we naar het Paradijs (de Janna) kunnen gaan. Hij gebiedt ons Zijn geliefde Profeet (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) te volgen, zodat we de eeuwige gunsten en onuitputtelijke geneugten in het Paradijs kunnen bereiken en Zijn tevredenheid en liefde kunnen verkrijgen. Kortom, de gunsten van Allah de Verhevene zijn zo klaar als de zon. De goedheden die ons toekomen van anderen komen ook van Hem. Het is wederom Hij die anderen aanstelt als tussenpersoon, hen de wil geeft om goedheden te verrichten en hen de sterkte en kracht geeft om goedheden te kunnen verrichten. Met andere woorden, degene die de gunsten afkomstig van overal en iedereen toestuurt, is enkel Hij. Goedheden en gunsten verwachten van iemand anders dan Hem, is net alsof men een persoon, die iets toevertrouwd heeft gekregen, iets vraagt om hem toe te vertrouwen of alsof men een aalmoes vraagt van een arme. De onwetenden weten net zo goed als de geleerden en degenen die dom zijn weten net zo goed als de intelligente, scherpzinnige personen dat deze uitspraken van ons kloppen en gepast zijn. Immers, dat wat hier verteld wordt, zijn zaken die voor de hand liggend zijn en waarover men zelfs niet hoeft na te denken

Lees verder >>

GELOOF EN ISLAM

BOEK DER GEBED

Kitâb’us-salât

VOORWOORD

Dit Boek der Gebed begin ik te schrijven met het reciteren van A’ûdhu Basmala. Hamd (lof, dank) aan Allâhu ta’âlâ. Salât en salâm (gebeden en zegeningen) aan Zijn uitgekozen en geliefde dienaren, en aan Muhammad (‘alayhissalâm), de meest verheven onder hen. Gunstige smeekbeden aan de reine Ahl al-bayt (naaste verwanten) van deze verheven Profeet en aan elk van zijn rechtvaardige, trouwe Sahâba al-kirâm (Metgezellen) (ridwânullâhi ta’âlâ ‘alayhim ajma’în)!

Op deze wereld zijn de goede, nuttige zaken vermengd met de slechte, schadelijke zaken. Om het geluk, gemak en vredigheid te bereiken, is het noodzakelijk om steeds de goede en nuttige dingen te doen. Omdat Allâhu ta’âlâ heel barmhartig is, heeft Hij een kracht geschapen die de goede zaken onderscheidt van de slechte. Deze kracht wordt (‘Aql) (verstand) genoemd. Een rein en gezond verstand kan deze taak zeer zorgvuldig uitvoeren/volbrengen. Het zal zich nooit vergissen. Zonden plegen en de nafs (ego, eigen-ik) volgen maken het verstand en het hart ziek. Zo zal het niet meer in staat zijn het goede te onderscheiden van het slechte. Allâhu ta’âlâ heeft uit barmhartigheid deze taak op zich genomen. Hij heeft de goede dingen bekend gemaakt door middel van profeten en heeft ons bevolen om ze uit te voeren. Hij heeft eveneens de schadelijke dingen meegedeeld; deze heeft Hij verboden om uit te voeren. Deze geboden en verboden worden (Dîn) (godsdienst) genoemd. De godsdienst die Muhammad (‘alayhissalâm) heeft verkondigd, wordt (Islam) genoemd. Heden ten dag bestaat er op aarde slechts een enkele godsdienst die niet veranderd en vervalst is. Die ene godsdienst is de islam. Om gemak te bereiken, dient men de islam na te leven, met andere woorden moslim worden/zijn. Om moslim te worden, zijn er geen formaliteiten nodig of dient men geen imâm of mufti te bezoeken. Eerst moet men geloven met het hart en vervolgens de geboden en verboden van de islam leren en uitvoeren.

Om te geloven is het belangrijk om de Kalima ash-shahâdah (de geloofsbelijdenis) op te zeggen en de betekenis ervan te weten. Om in de betekenis van deze belijdenis op de juiste manier te geloven, moet men geloven zoals de Ahl as-sunnah geleerden hebben beschreven in hun boeken. Zij die de ware godsdienstboeken geschreven door de Ahl as-Sunnah geleerden, volgen/zich onderwerpen, zullen de thawâb (beloning) van honderd martelaren ontvangen. Een geleerde die behoort tot een van de vier madhhabs, wordt (Ahl as-sunnah geleerde) genoemd. De geloofsfundamenten worden uitvoerig besproken in het boek (Geloof en islam). We raden u aan om dit boek te lezen.

Lees verder >>

BOEK DER GEBED

HET SOENNITISCHE PAD

Ma'lûmât-an Nâfia

VOORWOORD
Laten we het boek beginnen met de Basmala,
De naam van Allah biedt de beste bescherming.
Zijn gunsten zijn niet te meten, met geen enkele instrument,
Hij is zo genadig, en houdt van vergeving!

Allâhu ta’âlâ schept en zendt nuttige dingen uit mededogen tegenover alle mensen op aarde. Hij zal in het Hiernamaals de gelovigen die op aarde berouw hebben getoond voor hun zonden –ongeacht hoeveel zonde zij hebben begaan– zeker en vast vergeven. Van de gelovigen die zonder berouw zijn gestorven en die naar de Hel zouden moeten gaan, zal Hij degenen die Hij wenst, vergeven en hen toelaten tot het Paradijs. Degene die elk levend wezen schept en elk bestaand ding voortdurend in leven houdt, die hen allen beschermt tegen vrees en verschrikking, is enkel Hij. We beginnen met het schrijven van dit boek door onze toevlucht te zoeken bij de eervolle naam van Allâhu ta’âlâ.

Hamd (lof, dank) aan Allâhu ta’âlâ! Salât en salâm (gebeden en groeten) aan Rasûlullah (de Boodschapper van Allah)! Gunstige smeekbeden aan zijn reine Ahl al-bayt (naaste verwanten) en aan elk van zijn rechtvaardige, trouwe Sahâba (Metgezellen) (radiyallâhu ta’âlâ ‘anhum ajma’în)!

We moeten niet veronderstellen dat de uitdrukking (De wereld bestaat uit een strijd.) loos is. We zijn voortdurend een strijd aan het leveren: met spirituele wapens bestrijden we enerzijds de natuurverschijnselen, zoals de verschroeiende hitte in de zomer en de vriezende kou bij sneeuwachtig weer in de winter, en anderzijds de listen en belasteringen van slechte mensen en ongelovigen. Daarnaast bestrijden we hun materiële aanvallen. Om een vijand te bestrijden, is het noodzakelijk om hem eerst goed te leren kennen. Anders kunnen we in plaats van onszelf te beschermen, onze buren en vrienden misschien wel schade toebrengen. Zaken die de mens nodig heeft om in rust te leven, worden (Bezittingen) of (Eigendom) genoemd. Een naald, touw, een huis of appartement zijn allen bezittingen. Allâhu ta’alaa heeft aan sommige personen en volkeren toestemming gegeven om bepaalde bezittingen te gebruiken. Deze bezittingen en tevens de echtgenote van een man, zijn kinderen, buren en verwanten zijn zaken waar een persoon nuttig gebruik van maakt. Iedereen gebruikt zijn bezittingen en eigendom in de mate dat hij hiervoor toestemming heeft gekregen van Allâhu ta’âlâ. Het is helemaal niet toegestaan om er meer van gebruik te maken of andermans eigendom te gebruiken. Er is een wijdverspreid gezegde dat als volgt gaat: (Wees niet trots op je bezittingen, zeg niet: “Is er iemand zoals ik?” Wanneer een tegenstrijdige wind waait, werpt het – net als gedorst graan – alles in het rond.) Bezittingen en eigendom die worden verkregen via harâm (verboden) wegen, worden (Dunyâ) genoemd. Dunyâ, dus harâm en makrûh (afkeurenswaardig) zaken, zijn schadelijk. Of iets nuttig of schadelijk is, wordt in de boeken verschillend overgeleverd. De meest correcte onderscheid tussen al deze zaken is degene die werd aangegeven door Allâhu ta’âlâ.

Lees verder >>

HET SOENNITISCHE PAD

Woord van de dag

Hadith-i-sherîf

Neem contact op.

Contact

Geloof en Islam

      Uw mening en suggesties zijn waardevol voor ons en ons doel is om u altijd beter van dienst te zijn.

      Als u een mening, suggestie of klacht heeft die u met ons wilt delen, kunt u deze naar ons sturen door het daarvoor bestemde "Contactformulier" in te vullen. Wij zullen uw melding zo spoedig mogelijk beoordelen en contact met u opnemen.

Volgen!

U kunt ons volgen op onze sociale media-accounts en per e-mail contact met ons opnemen.